Nickerie.Net, donderdag 27 juni 2013


Transatlantische slavenhandel: een barre tocht

Vóór ze aan hun werk op de Amerikaanse plantages begonnen, hadden de Afrikaanse slaven al veel ontberingen doorstaan: ten eerste de tocht te voet vanuit het binnenland naar de Europese slavendepots aan de kust. En vervolgens de overtocht naar Amerika, in de volgepakte ruimen van de handelsschepen.

Op het moment dat de slaven bij de slavendepots aan de Afrikaanse westkust (zoals Elmina) werden ingescheept voor hun reis naar de Amerikaanse plantages, waren ze meestal al helemaal uitgeput van een maandenlange tocht door de binnenlanden. Vaak waren ze ver van de kust gekocht of gevangen genomen en door tussenhandelaren geketend in colonnes naar de kust gebracht.

Slavenhandelaar Willem Bosman schrijft hierover in 1704:

De opkopers trekken soms wel driehonderd kilometer het land in, waar zij alle markten afgaan, want U moet weten dat ze hier mensenmarkten hebben, zoals bij ons met beesten het geval is.

Zodra hij aankwam aan de kust, verkocht de Afrikaanse handelaar de meegebrachte slaven aan Europese kooplui. In afwachting van de komst van een Europees slavenschip hield de handelaar de slaven gevangen in pakhuizen rond het fort. Er waren ook slavenhandelaren die hun slaven aanboden op meer afgelegen plekken langs de kust. Wanneer de handelsposten onvoldoende slaven in voorraad hadden, gingen de schippers namelijk langs de kust om het ruim zo vol mogelijk te krijgen. De armband die je hieronder ziet, gebruikten de handelaren als ruilmateriaal.

Manilla (armband, RMV 1243-24)

Mochten de slaven de geketende tocht door de binnenlanden en het verblijf in het fort al overleefd hebben, de overtocht was een ware hel. Per schip werden zo'n 200 tot 600 slaven in het ruim geladen, een benauwde ruimte onderin het schip. De sterke mannen werden helemaal in het midden neergezet, om ze geen mogelijkheden te geven om uit te breken. Een slaaf had vaak net genoeg ruimte om te zitten. Languit liggen was onmogelijk. De slaven zaten maandenlang in hun eigen zweet, uitwerpselen en braaksel. Vaak was er onvoldoende voedsel en schoon drinkwater. Ziektes en infecties grepen om zich heen en maakten talloze slachtoffers. Soms werden slaven gelucht op het dek. Veel slaven grepen de gelegenheid aan om een eind aan de reis te maken en sprongen overboord.

Het hoge sterftecijfer onder de slaven baarde de WIC zorgen. Aan het einde van de 18de eeuw probeerde men door medische zorg de toestand te verbeteren. Er verscheen zelfs een medische handleiding voor slavenhandelaren. Immers, door een betere verzorging daalde het sterftecijfer en steeg de winst.

In 1769 verscheen daarom de medische handleiding Noodige onderrichtingen voor de slaafhandelaaren van de Middelburgse arts Gallandat. Hoewel Gallandat in zijn boek medelijden toont met de slaven, pleit hij niet voor afschaffing van de slavenhandel. Wel voor een betere behandeling en frisse lucht: 'Door buskruit in den brand te steken: door rooking van wierook, jeneverbessen, enz. en door de besproeying met azijn of limoenzap. [..] opdat zij [de slaven] daarna hunne slaapplaatsen weder kunnen betrekken, om er de verkwikking van een frisse lucht en aangenaamen reuk te genieten.'

 

Op de veiling

Na een helse overtocht verkochten de slavenhandelaren de slaven door aan plantage-eigenaren in Amerika. Nederland had de grootste plantages in Suriname en Brazilië. Paramaribo was eeuwenlang het decor van onderdrukkende overheden en schrijnende slavenverkoop.

Aangekomen in Suriname werden de slaven aan plantagehouders verkocht. Tot grote frustratie van de kleine plantage-eigenaren hadden de grote planters de koop vaak al gesloten voordat het schip gearriveerd was. De rest moest wachten tot de openbare verkoop of veiling, waar de overgebleven en vaak zieke en verzwakte slaven verkocht werden. Na de verkoop werden de slaven gebrandmerkt met het teken van de plantage.

 
Verkoop van een slavin, illustratie van P.J. Benoit, 1839
Rond 1830 reiste Pierre Jacques Benoit enige maanden door Suriname. In 1839 publiceerde hij hierover. Hoewel de tekeningen in zijn boek een idyllische wereld lijken weer te geven, was Benoit zeer kritisch over de Surinaamse samenleving.

Alsof een slavenveiling al niet vernederend genoeg was, had men in de Engelse koloniën een zogenaamde scramble bedacht. Hierbij werden de slaven in een afgesloten binnenplaats tegenover een rij opdringerige kopers opgesteld. Na een luide bel sprongen de kopers naar voren om zoveel mogelijk slaven te vangen. Op deze manier kon de rederij de gezonde en verzwakte slaven voor dezelfde prijs verkopen. Er braken regelmatig scramble-gevechten uit, omdat kopers slaven van elkaar afpakten.

 

Veldslaven op weg naar het werk, illustratie van P.J. Benoit, 1839

 

Op de plantage

In 1862, een jaar voor de afschaffing van slavernij, telde Suriname ongeveer 200 plantages. Gemiddeld woonden op een plantage honderd slaven. De meeste plantages verbouwden suikerriet - andere ook koffie en cacao - en waren gelegen aan de Surinamerivier. Zoals op onderstaand diorama te zien is, ging het vervoer van goederen en mensen per boot.

Diorama van een tentboot (RMV 360-5139c)

Klik op het onderschrift voor informatie over dit voorwerp.

De plantage werd geleid door een Europese directeur en zogeheten blankofficieren. De eigenaar van de plantage woonde vaak in Nederland. Zijn financiën liet hij over aan een administrateur. Die woonde meestal in Paramaribo. Het vuile werk op de plantage werd opgeknapt door de Afrikaanse slavenopzichters, de bastiaans. Met zwepen en andere martelwerktuigen hielden zij de slaven in toom.

De nieuwkomers deden het zware werk op het veld. De ambachtsslaven hadden veelal een eigen plek waar ze hun vak konden uitoefenden, waardoor hun omstandigheden iets minder zwaar dan die van de veldslaven. De huisslaven waren vaak statussymbool van de meester. Ze waren meestal flink uitgedost, dure kleren, en droegen luxe attributen. Als de meester rijk was, had hij veel slaven in huis, waardoor het werk licht was. Huisslaven hadden vaak blanke vaders, en soms hun eigen meester, wat hun positie heel ingewikkeld maakte.

Illustratie van P.J. Benoit, 1839
Het zondagse kerkbezoek was voor rijke planters en kooplieden bij uitstek een gelegenheid om hun rijkdommen te tonen. Vaak lieten zij zich volgen door vijf of zes slaven, die elk een kostbaar voorwerp droegen.

In enkele gevallen werden slaven vrijgelaten. Dit waren meestal de kinderen van een slaveneigenaar en een slavin. Het Hof van Politie gaf tegen betaling officieel toestemming voor 'manumissie', vrijlating. Ook werden slaven vanwege ouderdom of ziekte vrijgelaten. Een zieke of oude slaaf minder scheelde de planter in de kosten.

John Stedman over de wreedheden

In 1772 vertrok de Schots-Nederlandse kapitein John Stedman naar Suriname om aan de zijde van de planters te strijden tegen de Marrons, die zich in de binnenlanden hadden gevestigd. In 1792 publiceerde hij zijn reisverhaal. Door de prachtig uitgewerkte afbeeldingen en de sensationele anekdotes was het boek van Stedman onmiddellijk een bestseller. Het boek versterkte de reputatie van Suriname als de wreedste kolonie. Het is echter de vraag of slaven in andere gebieden beter af waren.

     
 Portret J.G. Stedman met een gevangen Marron (Stedman 1792) Slaaf aan zijn ribben opgehangen (Stedman 1792)
 
Mishandelde slavin, uiteengereten door zweepslagen (Stedman 1792)
Stedman schrijft in 1792: Men hing 'er zes van op; en de zevende wierd met een yzeren bout levendig geradbraakt. [..] Zulde wreedheden noodzaken my te verklaaren, dat van de Europeaanen en Africaanen, welke deeze Volkplanting bewoonen, de eerstgemelden de meest ontmenschten zyn.`

 

http://www.museumkennis.nl/lp.rmv/museumkennis/i004158.html

 
Bron(nen) / Copyright:

Nickerie.Net/Museumkennis

20-06-2013

WWW.NICKERIE.NET

Email: info@nickerie.net

Copyright © 2013. All rights reserved.

Designed by Galactica's Graphics