Nickerie.Net, woensdag 15 juni 2016


Reactie Gerard Spong op artikel Theo Para

De uitspraken van Eugene van der San, thans directeur bestuurs- en administratieve aangelegenheden van het kabinet van de president, dat de krijgsraad in het 8 december-strafproces een politieke lading hebben, komen regelrecht in strijd met de mensenrechtenverdragen. Zij tasten de onafhankelijkheid en onbevangenheid van de rechters van de krijgsraad aan. Het Europees verdrag van de rechten van de mens en het VN mensenrechtenverdrag, waarin de garantie van onafhankelijke rechtspraak is neergelegd, richten zich ook tot gezagsdragers c.q. ‘public authorities’. Die moeten zich onthouden van publieke uitlatingen die afbreuk kunnen doen aan een eerlijk proces. Van der San is duidelijk bevreesd voor een veroordelende uitspraak van de krijgsraad. Vandaar dat hij – vermoedelijk op last van zijn baas – en overeenkomstig de uitdrukking ‘his masters voice’ nu al opzichtig poogt de krijgsraad en vooral de onafhankelijkheid van de krijgsraad in diskrediet te brengen. Het is de ouverture naar de klaagzang bij een veroordeling dat sprake is van een politiek vonnis.

De krijgsraad heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 30 juni 2016 om de auditeur-militair de gelegenheid te geven zijn requisitoir te houden. De wet houdt niets meer en niets minder in dan dat de vervolgingsambtenaar het woord kan voeren. Tot het houden van een requisitoir is de vervolgingsambtenaar in casu de auditeur-militair dus niet verplicht. Volgens de wet dient hij vervolgens zijn vordering voor te lezen en over te leggen.

Het achterwege laten van het voorlezen is een grond voor nietigheid van het proces. Dit zou kunnen betekenen dat de auditeur-militair met een weigering het requisitoir te voeren en/of een weigering zijn vordering voor te lezen het proces bij de krijgsraad zou kunnen saboteren. De krijgsraad kan zo’n sabotageactie echter negeren door in dat geval te overwegen dat bij een ontbreken van een requisitoir en/of vordering, hoezeer processueel gezien ook wenselijk, de verdachte daardoor niet in een rechtens te beschermen belang is geschaad. Hij hoeft zich in dat geval immers niet te verzetten tegen een argumentatie die schadelijk is voor zijn procespositie.

Het is voor de vervolgingsambtenaar verder ook niet toegestaan een abstracte eis te formuleren in zijn vordering. Hij mag dus in zijn vordering niet volstaan met het standpunt dat hij zich – zoals dat plechtig heet – refereert aan het oordeel van de krijgsraad. In populair dagelijks spraakgebruik betekent dit dat hij zich niet mag onthouden van een mening over de sanctie en dus niet mag uitdragen ‘zoek het maar uit’.

Een vage sanctie-eis door het openbaar ministerie is ook niet te verenigen met de rechtspositie van het openbaar ministerie in een rechtsorde. Die positie is in één woord te vangen, te weten ‘rechtshandhaving’. Een openbaar ministerie dat zich aan deze kerntaak onttrekt, ondermijnt de rechtsstaat en verdient het te worden uitgesloten van enig strafvorderlijke taak. Het is dus zaak dat de krijgsraad in dit eindstadium van de zaak zich niet meer van de wijs laat brengen door eventuele chicanes en vertragingstactieken van welke procespartij dan ook.

Het Latijnse adagium ‘litis finiri aportet’ (een rechtsstrijd verdient beëindigd te worden) is het enige redelijke rechtsstatelijke doel dat nu nog telt: de Surinaamse rechtsstaat heeft er gewoon recht op het oordeel van zijn rechters in deze maatschappelijk zeer beladen zaak, te weten, de nabestaanden van de slachtoffers hebben er recht op dat nu recht gesproken wordt en last but not least heeft ook de internationale rechtsgemeenschap recht op dat oordeel. Andere staten en staatshoofden moeten kunnen weten of zij zaken willen doen met een meervoudige moordenaar in geval van veroordeling of een onschuldig te houden president bij een vrijspraak.

Amsterdam, 15 juni 2016 Gerard Spong

Bron/Copyright:
Nickerie.Net / NSS 15-06-2016

WWW.NICKERIE.NET

Email: info@nickerie.net

Copyright © 2016. All rights reserved.

Designed by Galactica's Graphics