Nickerie, woensdag 08 december 2004
Hoofdstuk 3
KWALIFICATIE VAN DE “MOORDEN” NAAR NATIONAAL RECHT
Hoofdstukindeling |
3.1 Inleiding |
3.2 Misdrijven tegen het leven |
3.2.1 Doodslag |
3.2.2 Moord |
3.3 Kwalificatie |
Voetnoten |
De strafbaarstelling van de schending van het recht op leven vindt haar weerslag in de nationale wetgeving en wel in het Tweede Boek Titel XIX “Misdrijven tegen het leven” van het Surinaams Wetboek van Strafrecht.
Het gronddelict van deze titel is artikel 347, doodslag, gevolgd door artikel 348, gekwalificeerde doodslag. In artikel 349 wordt doodslag onder de verzwarende omstandigheid van voorbedachte rade als moord strafbaar gesteld.
3.2 Misdrijven tegen het leven
Voor wat doodslag betreft, luidt de delictomschrijving van artikel 347 als volgt :
“Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.” ;
Hieruit zijn de bestanddelen opzettelijk en een ander van het leven te beroven, te distilleren.
Naast de in paragraaf 1.3 genoemde omstandigheden waarin reeds het bestanddeel opzet is belicht, voeg ik hieraan toe :
§ Personen die met de toenmalige bevelhebber van het Nationaal Leger persoonlijk contact hadden, hebben verklaard dat hij gezegd zou hebben
“Ik heb ze gedood” [1] . Wat deze uitspraak betreft, moet ik opmerken dat de andere door mij bestudeerde rapporten hiervan geen gewag maken.
Trouwens de samenstellers van het N.J.C.M.- rapport menen dat er een synthese van de verklaringen is gemaakt. Gezien de betekenis van de term synthese, verbinding van afzonderlijke vaak tegengestelde elementen tot een nieuw geheel, is het mogelijk dat de feiten wellicht verkeerd kunnen zijn geredigeerd. Als er echter van wordt uitgegaan dat deze uitspraak op waarheid berust, dan is hieruit eveneens opzet te distilleren.
§ Ooggetuigen van het gebeurde en getuigen de auditu hebben verklaard [2]:
- “ A decision was taken by the military leadership to suppress the
opposition by arresting and killing the leaders “;
- “Reinforcements were placed inside Fort Zeelandia on the afternoon in question and orders were given to open fire with blanks at a given signal. The signal was given at about 11 p.m. and firing continued for some hours during which time the killings took place”.
Gelet op de letsels die zijn toegebracht aan de slachtoffers, met name de schotwonden, moet worden gesteld dat naar algemene ervaringsregels de dood daaruit noodzakelijker-wijs of met grote waarschijnlijkheid kan voortkomen[3]. Dit betekent dan ook dat het bestanddeel van het leven beroven hierdoor is vervuld. Derhalve kan worden uitgegaan dat er een redelijk vermoeden is dat er sprake is van doodslag.
Als doodslag in casu bewezen kan worden, dan betekent dit dat de “MOORDEN” sinds 8 december 1994 zijn verjaard, hetgeen blijkt uit artikel 96 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht. Opgemerkt moet worden dat dit niet expliciet vermeld staat, doch dat meen ik te distilleren uit artikel 347 van het Wetboek van Strafrecht waarbij “ten hoogste” gezien moet worden als tijdelijke gevangenisstraf, daar de strafmaat doodstraf of levenslange gevangenisstraf ontbreekt in de delictsomschrijving van voornoemd artikel.
Voor wat de delictsomschrijving van artikel 349 van het Wetboek van Strafrecht betreft luidt deze als volgt :
“ Hij die opzettelijk en met voorbedachte rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met de doodstraf, met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren.”
De bestanddelen opzettelijk en een ander van het leven beroven zijn reeds bij doodslag aan de orde gesteld. Bij moord dient nog het bestanddeel met “voorbedachte rade” bewezen te worden.
Dit bestanddeel ligt opgesloten in de volgende feiten en omstandigheden die ondermeer in paragraaf 1.3 zijn opgenomen :
§ Het motief om tot deze actie over te gaan ligt zoals Dongen het stelt, mogelijk in het feit dat er een plan was om 22 prominente burgers op te pakken die strategisch gekozen waren. Volgens hem moesten het mannen zijn die het de militaire machthebbers op de één of andere manier moeilijk hadden gemaakt[4].
Inderdaad blijkt dat de slachtoffers op de één of andere manier een relatie hadden met het Militair Gezag. Enkele van hen sympathiseerden aanvankelijk met het Militair Gezag, om zich later tegen hen te keren, omdat gebleken was dat de militairen niet van plan waren verkiezingen uit te schrijven. Ook blijkt dat de latere slachtoffers verenigd in de Associatie voor Democratie hebben getracht door middel van open brieven een dialoog
aan te gaan met het Militair Gezag om hun visie kenbaar te maken over de voorwaarden tot herstel van de democratie en de handhaving van de rechtstaat[5]. In dialoog treden zou naar alle waarschijnlijkheid in resulteren dat het Militair Gezag de verworven macht zou moeten afstaan.
Van Bemmelen stelt dat het bijzonder gevaarlijke en laakbare van moord is dat het leven van het slachtoffer weloverwogen door de dader aan zijn belangen wordt opgeofferd. Aangezien het Militair Gezag de macht wilde consolideren, moest er worden afgerekend met de personen die een sta in de weg vormden.
De voorbedachte rade blijkt verder uit :
§ De slachtoffers waren ongewapend in het Fort Zeelandia, waarbij een andere vluchtweg dan springen in de rivier, slechts in de richting van zwaar bewapenden militairen c.q. militaire posten was;
§ Gelet op het aantal manschappen, die alleen of waarvan de meesten in het bovenlichaam hebben geschoten op ongewapende mannen, het aanneemlijk is dat hiertoe de instructie moet zijn gegeven;
§ De afrekeningsverklaring;
§ Het feit dat twee der slachtoffers uit detentie werden gehaald;
§ De uitspraken (...) You can see that it isn’t the Revolution that invites the mercenaries here, but if they come, we shall have to defend the Revolution”;
(…) the events of December 1982 were considered as “necessary” and based on the principle of survival”, it was a question of either “them” or ” us”
Volgens van Bemmelen heeft de term voorbedachte rade een feitelijke omschrijving gevonden die niet erg gelukkig uitvalt namelijk “met rustig overleg en na kalm beraad”. In het arrest “Turkse bloedwraak” blijkt volgens van Bemmelen dat er van rust en kalmte geen sprake hoeft te zijn, doch wel van een voorafgaand beraad[6].
In casu schijnt er wel sprake te zijn van een voorafgaand beraad, gezien het feit dat de personen tegelijkertijd zijn opgepakt in de nacht van 7 op 8 december 1982. Ook het feit dat andere hoogwaardigheidsbekleders die avond in het Fort Zeelandia aanwezig waren, duidt aan dat er een beraad moet hebben plaatsgevonden.
Van Bemmelen geeft aan dat bij moord en doodslag vastgesteld moet worden dat deze als gevolg van de handeling van de dader is veroorzaakt [7], hetgeen voor de “MOORDEN “ niet opgaat. Echter vind ik het autopsierapport niet doorslaggevend, omdat gebleken is dat de Surinaamse rechtsspraak in het verleden vonnissen heeft gewezen wegens doodslag en moord, waarbij zelfs de lijken niet zijn gevonden[8].
Naar mijn mening was deze rechtsontwikkeling bijzonder progressief voor die tijd in tegenstelling tot de legistische kijk die vandaag de dag schijnt te leven inzake de 8 december “MOORDEN”, met name dat dit misdrijf zondermeer moord is en derhalve na 18 jaren zou zijn verjaard. Als zo’n ontwikkeling zich in de jaren ’50 kon voltrekken, waarom schijnt er van het dynamische recht niet veel over te zijn anno 2003 ? In casu is evident dat het recht op leven is geschonden, derhalve kan ik de noodzaak van het forensisch onderzoek niet inzien.
De bestanddelen voor moord zoals vervat in artikel 349 van het Wetboek van Strafrecht zijn in casu vervuld. Nochtans is dit geval niet zo simpel, want in deze paragraaf heb ik eveneens getracht aan te tonen dat er sprake was van een machtsstrijd op het politieke front, een omstandigheid waar rekening mee gehouden dient te worden. Daarnaast bleek dat grote delen van de Surinaamse bevolking en de leiding van het land c.q. het Militair Gezag niet meer dezelfde kant opkeken.
Ook Wako[9] stelt dat de omstandigheden in aanmerking genomen moeten worden om de 8 december “MOORDEN” te begrijpen. Daarbij verwijst hij naar de beperkte beleving van de rechten van de mens vanaf de militaire machtsovername, de diverse couppogingen, de stakingen en demonstraties die vooraf zijn gegaan aan de “MOORDEN”.
Verder dient de staatsrechtelijke positie van het Militair Gezag in beschouwing te worden genomen. Het blijkt dat het Militair Gezag de effectieve regering was en als vertegenwoordiger van de Staat handelde. Dit kan impliciet afgeleid worden uit het feit dat de diverse onderzoeksinstanties de positie van het Militair Gezag niet in twijfel hebben getrokken en expliciet blijkt dit ondermeer uit:
§ De verklaring afgelegd op 26 februari 1980 door de gewezen Vice-Minister-President Olton van Genderen (†). Daarbij werd de bevolking opgeroepen zich volledig te onderwerpen aan het nieuwe gezag[10].
§ Krachtens artikel 2 van het Algemeen Decreet A van 13 augustus 1980 (S.B. 1980 no. 59) “(...) regeermacht wordt uitgeoefend (...) “het Militair Gezag”.
§ Artikel 6 van het Algemeen Decreet A van 13 augustus 1980 (S.B. 1980 no. 59) “ (...) decreten door of vanwege het Militair Gezag (...) hebben algemeen bindende kracht.”
§ Op 20 mei 1980 werd door het Parlement de Machtigingswet 1980 (S.B. 1980 no. 28 ) aangenomen en door de regering afgekondigd die aan haar algemeen wetgevende bevoegdheid gaf. Door middel van dit decreet had het Parlement zichzelf buiten werking gesteld. Expliciet vond de buitenwerkingstelling van het Parlement
plaats door middel van het Algemeen Decreet no. A-1 van 13 augustus 1980 (S.B. 1980 no. 60).
§ Artikel 5 lid 3 van het Algemeen Decreet A-2 van 20 november 1980 (S.B. 1980 no. 124) stelt dat de President en de Raad van Ministers gezamenlijk als Regering optredend, na overleg met het Militair Gezag, het algemeen regeringsbeleid vaststelt.
§ Artikel 2 van het Algemeen Decreet A-3 van 4 februari 1982 (S.B. 1982 no. 9) had het Militair Gezag tot een nader te bepalen tijdstip de regeermacht uitsluitend in handen[11].
§ Artikel 4 van Algemeen Decreet A-4 van 4 februari 1982 (S.B. 1982 no. 21) geeft de regeerpositie van de militaire machthebbers duidelijk weer.
1. Na de beëdiging van de nieuwe Raad van Ministers zal de regeermacht worden uitgeoefend door het Militair Gezag en de Raad van Ministers.
2. Het Militair Gezag bepaalt welk deel van de regeermacht wordt overgedragen aan de Raad van Ministers.
3. Tot aan de beëdiging van de nieuwe Raad van Ministers hebben decreten, alleen getekend door het Militair Gezag, algemeen verbindende kracht.
§ Uit artikel 1 van het decreet A-7-A van 11 maart 1982 ( S.B. 1982 no. 51) blijkt dat het Militair Gezag zichzelf als “het wettig militair of burgerlijk gezag” heeft erkend.
§ Artikel 1 van het Algemeen Decreet A-10 van 25 maart 1982 (S.B.1980 no. 62 ) stelt “Een regeling van algemeen verbindende kracht, al of niet door straf of politiedwang te handhaven, door het Militair Gezag en de Raad van Ministers goedgekeurd, en na mede-ondertekening door één of meer Ministers, bekrachtigd door het Militair Gezag en de President, zal als “decreet” worden aangeduid” .
§ Door middel van decreet C-64 van 25 maart 1982 werd in artikel 1 aangegeven dat “er een Beleidscentrum(...) samengesteld door het Militair Gezag”. Artikel 1 lid 3 geeft aan dat “de Bevelhebber en de plaastvervangende Bevelhebber [12] (...) zijn onderscheidenlijk Voorzitter en Vice-Voorzitter van het Beleidscentrum”. Artikel 2 bepaalt dat “de hoogste bestuurlijke macht berust bij het Beleidscentrum”.
Zelfs in burgerlijke aangelegenheden was er sprake van interventie van het Militair Gezag[13].
Evident is dat het Militair Gezag zowel de uitvoerende als de wetgevende macht was. Daarnaast bleek de invloed van het Militair Gezag niet minder te zijn bij de rechterlijke macht. Zo werden een aantal officieren weer gevangen genomen, nadat zij door de rechter-commissaris op vrije voeten waren gesteld[14]. De verstrengeling van deze machten is tegen de leer van de Trias Politica en niet mogelijk in een rechtsstaat, doch wel in een machtsstaat. Terecht stelt Jnan Adhin (†) dat het bestaan van een Staat het bestaan van recht vereist, maar er hoeft geen sprake te zijn van een rechtsstaat. Hij gaat ervan uit dat de Staat altijd een machtsorgaan is en het kan hemelsbreed verschil uitmaken, waarvoor en hoe de politieke macht - al dan niet met gebruikmaking van bestaande rechtsregels - wordt aangewend[15].
Als de “MOORDEN” tegen deze achtergrond worden geplaatst is het alleszins gerechtvaardigd te spreken van een “bijzondere moord” c.q. een politiek misdrijf. Politiek c.q. machtsposities bieden het individu de mogelijkheid over macht te beschikken en stelt hem in staat naar believen te handelen, vooral als macht het doel is en niet het middel om te besturen om de mensheid te dienen.
Derhalve dient macht in handen te zijn van de juiste personen. Indien machthebbers niet met de macht weten om te gaan, er hoeft geen sprake te zijn dat hij misbruik van zijn macht maakt, kan het tot gevolg hebben dat generaties lang geschreid zal worden over gemaakte fouten.
In dit kader citeer ik uit de Memorie van Toelichting betreffende een wetsvoorstel van de Centrale Bank van Suriname tot wijziging van de Bankwet 1956, zoals deze luidt na wijziging, laatstelijk bij decreet van 8 november 1986 (S.B. 1986 no. 73) :
“ De vorige regeerperiode heeft aangetoond welke schadelijke effecten een samenleving, een heel volk, kunnen overkomen wanneer de Centrale Bank van het land zich gedraagt als een passief instrument in handen van gezagsdragers die van Staatswege een hoogst onverantwoordelijk financieel beleid voeren” .
Er is lering getrokken uit de geschiedenis en dit gedrag als gevolg van de machtposities wordt dan ook in de gewijzigde wet strafbaar gesteld.
Derhalve ben ik de mening toegedaan dat machtsposities in het algemeen een strafverzwarende omstandigheid mogen vormen in het recht en zeker in casu. Van de ondervraagden blijkt 22% deze mening te delen, terwijl 71.9% voorstander is van een gelijke behandeling.
Behalve de indeling van misdrijven en overtredingen die aan het gehele strafrecht ten grondslag ligt, kent het strafrecht ook nog andere indelingen. Één daarvan is die van gemene en politieke misdrijven. Onder gemene misdrijven zijn te verstaan “ die strafbare feiten die door een ieder, kunnen worden gepleegd” [16].
Met betrekking tot het politieke delict heb ik uit de bestudeerde literatuur geen vastomlijnde definitie kunnen halen. Wel wordt er gewag gemaakt van klassieke politieke delicten. Deze delicten werden vaak als “hoog- respectievelijke landverraad” betiteld. Op de zesde internationale strafrechtconferentie te Kopenhagen (1935) werd dit delict omschreven als “ een misdrijf, dat hetzij de organisatie, hetzij het functioneren van de Staat dan wel de rechten van de burgers welke daaruit voortvloeien aanrandt”[17] , een definitie die Hazewinkel-Suringa ondersteunt.
Ook ik kan mij met de inhoud van deze definitie verenigen, omdat die zowel het handelen van de Staat toetst en strafwaardig stelt, maar ook de rechten van de burger c.q. de mens beschermt. In relatie tot het gebeurde op 8 december 1982 biedt de zinsnede “een misdrijf die de rechten van de mens aanrandt” ruimte het gepleegde delict op voornoemde datum als een politiek delict te kwalificeren, omdat een fundamenteel recht van de mens werd geschonden. Ook in dit gegeven meen ik op nationaal niveau de legaliteit van de vervolging te mogen distilleren.
Verder kenmerken klassieke politieke delicten zich doordat deze worden begaan door overtuigingsdaders die door altruïstische motieven worden bewogen. Zij wensen hun ideaal tot dat van anderen te maken met als gevolg dat geweld aan te pas komt, hetgeen weer tot “moord” of schending van het recht op leven zou kunnen leiden.
Van altruïsme is in casu geen sprake , echter meen ik wel dat het Militair Gezag voldoet aan het criterium van overtuigingsdader, want zijn ideaal was erop gericht om de Staat te regeren zoals het Militair Gezag het wenste.
Ik meen mij nog te herinneren dat er een postzegelserie was uitgegeven om aan te geven welke vernieuwingen het Militair Gezag wilde doorvoeren. Deze waren de bestuurlijk-politieke orde, de sociale orde, de educatieve en de economische orde. Volgens Haakmat beoogden deze vernieuwingen tot een Suriname waarbij kennis, macht en inkomen gelijkelijk moesten worden verdeeld tussen alle rassen, bevolkingsgroepen, tussen stad en platteland, tussen mannen en vrouwen[18].
Hazewinkel stelt dat van een politiek delict sprake kan zijn als een misdrijf wordt begaan uit politieke motieven. Zij stelt verder dat de Law Lords van Engeland zich slechts vasthouden aan de eis dat de daad gericht moet zijn geweest tegen het regime van de Staat[19]. Verder ligt het aan een staat tot rubricering van het politieke delict te komen.
Ook stelt zij dat politieke delicten niet sec voorkomen, maar vaak verweven zijn met andere commune delicten. Zij stelt dat het vanouds is erkend dat het commune delict in zo’n geval moet meetellen [20].
Kooijmans is eveneens van mening dat het politieke delict zich niet makkelijk laat omschrijven vooral als het gaat om een commuun delict dat uit politieke overwegingen wordt gepleegd [21].
Amnesty International Nederland stelt dat de meest verstrekkende schending van mensenrechten moord door de overheid is, in casu het Militair Gezag. Volgens dit instituut worden deze buitengerechtelijke executies ook wel politieke moorden genoemd[22].
Aangezien de bestanddelen van artikel 349 Wetboek van Strafrecht zijn vervuld en de stellingen aangehaald in deze paragraaf inzake het politieke misdrijf en de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, meen ik dat in alle redelijkheid gesteld kan worden dat de 8 december “MOORDEN” kunnen worden gekwalificeerd als een politiek misdrijf c.q. politieke moord.
Onder politieke moorden wordt verstaan het opzettelijk en met voorbedachte rade iemand van het leven beroven, waarbij politieke motieven ten grondslag aan liggen. Deze mening deelt eveneens 68,1% van de ondervraagden, terwijl 8,8% van hen van mening is dat er sprake is van moord[23].
Als gevolg van deze kwalificatie dient artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht nader in beschouwing te worden genomen. Dit artikel luidt als volgt : “Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Hieruit is te distilleren dat eerst een norm een gedraging strafbaar stelt. Ook wordt daarin de maximale op te leggen straf aangegeven. Indien er geen bepaling is opgenomen, betekent dit dat de gedraging niet strafbaar is.
Ten onrechte meen ik, is gesteld dat de wettelijke bepaling eerst een gedraging strafbaar “maakt”, terwijl het de gedraging zelf is die tot gevolg heeft dat deze strafbaar gesteld moet worden. Uit de aard van het misdrijf weet de pleger van het feit dat de door hem gepleegde gedraging strafbaar is.
Eveneens biedt het adagium van het recht dat “een ieder geacht wordt de wet te kennen”, ruimte te stellen dat aan de legaliteitseis is voldaan.
Op grond van voornoemde overwegingen, ben ik van mening dat de legaliteit voor de kwalificatie politieke moord mede gelegen is in het feit dat Suriname is overeengekomen het recht op leven te beschermen in artikel 6 IVBPR en ook in artikel 14 van de Grondwet is dit recht gewaarborgd.
[1] N.J.C.M.-rapport , pag 7.
[2] Rapport Wako, pag. 10.
[3] Bemmelen van J., Het materiële strafrecht, Bijzondere delicten, 8ste druk, 1990. HR 19 april 1983,573;
een “stroomstoot is zo’n middel”, pag. 17.
[4] Supra noot 19, pag. 3.
[5] Publicatie Inter-American Institute of Human Rights en de Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede,
Truth and Justice : In Search of Reconciliation in Suriname, 1999, pag. 161.
[6] Supra noot 76, pag. 14 - 15.
[7] Ibidem.
[8] Gesprek met mr. M. De Miranda, betreft de zaak Krislo e.a in de jaren ’50. Bij navraag op het Hof van
Justitie en Landsarchief bleek het dossier niet te vinden.
[9] Rapport Wako, pag. 4 .
[10] Supra noot 36, pag. 76.
[11] Volgens de considerans van dit decreet was als gevolg van een conflict binnen de regering door het
Militair Gezag het verzoek gedaan de regeermacht wederom over te dragen.
[12] Op 3 februari 1983 bleek dat de heer Horb zich had verhangen in zijn cel. Hij was opgesloten vanwege
zijn betrokkenheid bij een complot tegen Bouterse (rapport Wako, pag. 3).
[13] Supra noot 25, pag. 27.
[14] Ibidem pag. 21.
[15] Adhin Jn., Plaats en rol van het Ministerie van Justitie en Politie binnen de rechtstaat, Surinaams Juristen
Blad, maart 2001, no. 1., pag. 7.
[16] Supra noot 26, pag. 98.
[17] Supranoot 89, pag. 103.
[18] Haakmat A. , De Revolutie uitgegleden, 1987, pag. 37.
[19] Supra noot 90, pag. 526.
[20] Ibidem, pag. 525.
[21] Supra noot 51, pag. 58.
[22] http://www.amnesty.nl/themas_verdwijningen.shtml.
[23] Voor volledig overzicht zie bijlage frequentietabellen onderzoek.
Bron:Filecia L. Patterson | |
Nickerie.Net | , 08-12-2004 |
Copyright © 2004. All rights reserved.
Designed by Galactica's Graphics