Nickerie, woensdag 08 december 2004  


Hoofdstuk 4

DE VERJARING EN DE GEVOLGEN

Hoofdstukindeling
4.1 Betekenis verjaring
4.2 Verjaring naar het internationaal recht
4.3 Verjaring naar het nationaal recht
4.4 De gevolgen van de kwalificatie op internationaal niveau
4.5 De gevolgen van de kwalificatie op nationaal niveau
Voetnoten

4.1  Betekenis verjaring        

Verjaringstheorieën blijken in de 19e eeuw te zijn ontwikkeld, toen het strafrecht nog niet was geconfronteerd met de gruwelijke en grootschalige misdrijven begaan in de Tweede Wereldoorlog. De buitengewone ernst van deze gebeurtenissen heeft gemaakt dat de meeste landen verjaring voor deze misdrijven hebben opgegeven stelt Dorst[1]

Volgens Hazewinkel bepleitte  van Hamel een onverjaarbaarheid voor zeer zware misdrijven en daden van professionele misdadigers, terwijl andere auteurs  weer voorstanders van verjaring  zijn,  als de dader zich heeft gebeterd. In Engeland blijkt verjaring slechts mogelijk bij de lichte delicten, terwijl de ernstige te allen tijde vervolgbaar blijven[2]. 

Hazewinkel [3] stelt  verder dat het menselijk element in het strafrecht eist, dat wij bereid moeten zijn een streep onder een zaak te zetten. Het verjaringsinstituut heeft haar sympathie vanuit materieel-strafrechtelijk oogpunt, namelijk dat de gemeenschap geen behoefte meer heeft aan straf  alsook  strafprocessueel, omdat het feit niet goed bewijsbaar is.   Voor wat de lichtere  misdrijven betreft,  stelt zij dat het aanvaardbaar is dat er een streep onder de zaak wordt gezet. 

Corstens is van mening dat verjaring louter door tijdsverloop  wordt teweeggebracht. De grondslag daarvan is volgens hem gelegen in de verminderde behoefte van de samenleving om de dader te bestraffen voor het gepleegde strafbare feit. Hij stelt dat deze gedachte terug te vinden is  in de langere verjaringstermijnen bij de ernstiger delicten[4]

Ondanks het feit dat verjaring een niet onomstreden instituut blijkt te zijn, zijn er bepalingen  daaromtrent opgenomen in het Wetboek van Strafrecht  met argumenten “welke zich bewegen rondom het alles uitwissende van de tijd, die immers zowel de indruk van de misdrijven doet vervagen alsook de sporen die zij nalaten” [5]. 

Dorst stelt het voorgaande scherper namelijk,

het motief om de uitdovende werking van het tijdsverloop in rechte te erkennen is voornamelijk gelegen in de veronderstelling dat de maatschappelijke rust waarop door het delict inbreuk was gemaakt, na verloop van tijd zou terugkeren alsmede dat de dader gedurende de tijd dat hij niet werd vervolgd, onderhevig zou zijn  aan een kwellende onzekerheid omtrent zijn lot en aldus voldoende gestraft zou worden”. 

Verder stelt hij dat ook de bewijslevering als  motief heeft gediend[6] voor opname van verjaring. 

In de literatuur blijkt er geen consensus te zijn over verjaring. Ook ik ben niet een    voorstander van verjaring, omdat voorkomen moet worden dat de  rechten van de mens worden geschonden, zeker voor wat de zware misdrijven betreft. Mocht dit toch gebeuren, dan zal de schender van het recht de consequenties daarvan moeten dragen, omdat de gepleegde schendingen van rechten vaak heel diep ingrijpen in het individu, de nabestaanden of de maatschappij. Door het instituut verjaring wordt gerechtigheid te niet gedaan voor degene die de meeste schade heeft geleden. 

Ook al bereiken zij een moment waarop het leven verder gaat, zij dragen de last van de schending mee. Van de ondervraagden is  86% tegen verjaring van zware misdrijven met  als reden ondermeer  :

- het recht moet zegevieren;

- de persoon moet op elk moment vervolgd worden voor het gepleegde misdrijf;

-  het is unfair dat personen niet berecht worden. 

Anderzijds stel ik dat voor lichte misdrijven, afhankelijk van de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd en de invloed daarvan op het individu of de maatschappij, wel verjaring overwogen kan worden. Bij lichte misdrijven kan ik mij voorstellen dat een dader zich kan beteren en beseft dat hij de strafbare gedraging achterwege dient te  laten, waardoor de toch al problematische rechtsgang in Suriname niet nog zwaarder onder druk wordt  gezet. 

In dit kader wordt opgemerkt dat 63,7% van de ondervraagden  van mening is  dat lichte misdrijven  niet mogen verjaren, omdat ondermeer “een strafbaar feit een strafbaar feit blijft”. Daarnaast is 81,5% tegen de stelling dat de dader zich kan beteren en derhalve  vervolging van hem niet  hoeft plaats te vinden[7].

4.2     Verjaring naar het internationaal recht 

Voor wat het internationaal recht betreft, blijkt het instituut verjaring geen erkenning te hebben gevonden. Dongen stelt dat verjaring geen internationaal erkend rechtsgoed is daarbij Kooijmans citerend , 

“Het volkenrecht kent geen uitdrukkelijke bepalingen omtrent de verjaring van internationale misdrijven(...). De conclusie ligt voor de hand dat niets er toe dwingt om aan te nemen dat volkenrechtelijke misdrijven noodzakelijkerwijs aan verjaring zijn onderworpen (...)”[8] 

Dorst is van mening dat “echte” verjaring internationaalrechtelijk geen erkenning heeft gevonden, hetgeen waarschijnlijk ligt aan het feit dat de diverse landen die mensenrechten verdragen hebben gesloten verschillend denken over het  “alles uitdovend effect van het tijdsverloop”[9]

Uit de overweging  van de Preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ,

“(...)  dat het van het grootste belang is, dat de rechten van de mens beschermd worden door de suprematie van het recht, opdat de mens niet gedwongen worden om in laatste instantie zijn toevlucht te nemen tot opstand tegen tirannie en onderdrukking”,

meen ik dat onder “suprematie van het recht” moet worden verstaan dat het bepaalde in verdragen dient te worden nageleefd en afhankelijk van de inhoud daarvan ook de wetgeving van het verdragsluitend land  in lijn  dient te worden gebracht met de verdragen. Als de verdragsstaten zich daadwerkelijk aan het verdrag houden dan is het niet nodig bepalingen omtrent verjaring op te nemen, want de daarin opgenomen rechten  worden beschermd en  niet geschonden. 

De Preambule  stelt eveneens :

“ als het gemeenschappelijk door alle volkeren en alle naties te bereiken ideaal, opdat ieder individu en elk orgaan van de gemeenschap, met deze Verklaring voortdurend voor ogen, er naar zal streven door onderwijs en opvoeding de eerbied voor deze rechten en vrijheden te bevorderen, en door vooruitstrevende maatregelen, op nationaal en internationaal terrein, deze rechten algemeen en daadwerkelijk te doen erkennen en toepassen (...) 

Uit bovengenoemde overwegingen meen ik te distilleren dat er internationaalrechtelijk geen behoefte bestaat dat schendingen  van de  rechten van de mens aan verjaring onderhevig dienen te  zijn. 

Voor wat deze casus betreft,  schijnt het dat  de artikelen 6 lid 1 en 14 lid 3 sub c van het IVBPR op gespannen voet staan, omdat enerzijds het recht op leven moet worden beschermd en anderzijds dat de berechting binnen redelijke termijn dient plaats te vinden. Volgens Dorst pleit zulk een nalaten vòòr verjaring, aangezien het Openbaar  Ministerie geen actie heeft ondernomen om de zaak voor te brengen. 

Het Openbaar Minister heeft inderdaad nagelaten onderzoek te doen om tot vervolging over te gaan, hetgeen niet ondenkbaar is, gezien de verstrengeling van machten hetgeen eerder aan de orde is gesteld. Derhalve meen ik dat dit nalaten niet op het conto van het Openbaar Ministerie geschreven  kan worden. 

In artikel 2 lid 3 a IVBPR is overeengekomen :

“Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich : Te verzekeren dat een ieder wiens rechten of vrijheden als in dit Verdrag erkend, worden geschonden een effectief rechtsmiddel ter beschikking heeft, zelfs indien de schending zou zijn begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie”. 

Voor wat de mogelijkheid tot een effectief rechtsmiddel betreft, ben ik van mening dat dit niet beschikbaar was, omdat  het niet aanneemlijk was dat een  advocaat toen  bereid zou zijn geweest een zaak aanhangig te maken, daar reeds vier advocaten om het leven waren gebracht op 8 december 1982.  De  maatschappij in die dagen werd gekenmerkt door angst en represaille als gevolg van vermeende destabiliserende activiteiten.

Door het ontbreken van een effectief rechtsmiddel komt het mij voor dat dit ook gevolgen voor de verjaring behoort te hebben,  met dien verstande dat een verjaringstermijn pas kan beginnen te lopen als er  tenminste een mogelijkheid aanwezig geacht kon worden  te procederen. 

In de internationale gemeenschap blijkt waar machthebbers over de schreef gaan en zich schuldig hebben  gemaakt aan strafbare feiten tegen de mensheid of verdragsbepalingen hebben geschonden, de trend vanaf de Tweede Wereldoorlog is ingezet hen te vervolgen. Van recentere datum is het geval van de voormalige dictator van Chile, Augusto   Pinochet[10]

De gebeurtenis van 8 december 1982 kan, hoewel deze  niet  de omvang heeft van voornoemde gevallen, in dit kader worden geplaatst. Suriname is een gemeenschap waar een ieder elkaar kent, vooral daar het  personen waren die hoog op de maatschappelijke ladder stonden. De “MOORDEN” hebben plaatsgevonden in Paramaribo, de hoofdstad waar ook  alle instituten of groeperingen zich hebben gevestigd. Derhalve kan met enige voorzichtigheid worden gesteld dat een groot deel van de Surinaamse gemeenschap deze schending van het recht op leven van betrokkenen heeft ervaren.  Gebleken is uit het onderzoek dat 90,9% van de geenquetteerden goed tot redelijk geïnformeerd  is over 8 december 1982. 

Op grond van bovengenoemde overwegingen kan  worden aangenomen dat de internationale gemeenschap, waar Suriname ook deel van uitmaakt,  het niet wenselijk heeft geacht misdrijven die zijn gepleegd,   in het bijzonder rechten die zijn geschonden  aan verjaring onderhevig te doen zijn.  Zo dus  ook het recht op leven  genoemd in artikel 6 van het IVBPR. Daarnaast komt het mij voor dat deze schending is verworden tot een “Core crime”. In casu is hier sprake van schending van een ius cogens norm, waarbij de internationale gemeenschap deze misdaden als grove misdrijven heeft aanvaard[11]. Derhalve meen ik dat de 8 december “MOORDEN” voor het internationaal recht niet verjaren, hetgeen dan op  nationaal niveau weer consequenties zal hebben.

 

4.3    Verjaring naar het nationaal recht 

In tegenstelling tot het internationaal recht, heeft het nationaal recht wel bepalingen omtrent de verjaring opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Deze zijn respectievelijk het recht tot strafvordering,  de artikelen  95 tot en met 98, de vervolgingsverjaring en  die  van het recht om straf  te executeren,  artikel 101, de strafverjaring[12]

De verjaringstermijnen conform artikel 96 Wetboek van Strafrecht  zijn  als volgt :

·        Twee jaren voor alle overtredingen ;

·        Zes jaren voor misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;

·        Twaalf jaren voor  misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf  van meer dat drie jaren is gesteld;

·        Achttien jaren voor misdrijven waarop de doodstraf of levenslange

gevangenisstraf is gesteld. 

Het gebeurde van 8 december 1982 is als een politieke moord gekwalificeerd, een kwalificatie die niet voorkomt in het huidig Wetboek van Strafrecht en dus strict genomen zich dan ook  niet leent voor verjaring. 

Aangezien er sprake is van een misdrijf tegen het leven , neem ik  tegen deze achtergrond de verjaring van de politieke moord  in beschouwing. 

Bij toetsing van de verjaringstheorie blijkt het gestelde dat het gepleegde feit niet goed bewijsbaar meer is op te gaan. Na 21 jaar wordt de zaak onderzocht, personen die erbij betrokken waren, zijn misschien  niet te vinden of zijn reeds overleden.  Het feit dat zij  die er nog zijn en een verklaring afleggen, doet bij mij de  vraag rijzen of zij de waarheid  vertellen. Het forensisch onderzoek zal niets kunnen vertellen over de weke lichaamsdelen die reeds zijn vergaan. Daarnaast lijkt het mij niet gemakkelijk te bewijzen  wie de dader c.q. daders zijn. 

Daarnaast is het Fort Zeelandia, de plaats waar de “MOORDEN” hebben plaatsgevonden, weer verworden tot museum. Hierdoor is het mogelijk dat ander feitelijk materiaal verloren is gegaan. 

Als in casu  strict zal worden gehouden aan het vrijwel gesloten strafsysteem en er daarbij  geen ruimte wordt gelaten  voor rechtsvinding, dan  komt het mij voor dat de rechtsovertuiging van  welwillende Surinamers geschokt zal zijn, dat deze daad die tegen de rechtsorde gaat niet opgehelderd is  c.q. berecht wordt. 

Het blijkt dat 70,4% van de ondervraagden  van  mening is dat de rechter nieuw recht dient te scheppen, indien de wet niet voorziet. Redenen die daarbij ondermeer zijn aangehaald zijn :

-        een misdrijf kan  ongestraft blijven vanwege een verouderde wet;

-        een ieder kan strafbare feiten plegen en dan niet gestraft worden;

-        de rechter dient  recht  te spreken;

-        voor iedere strafbare gedraging dient er straf op te staan. 

Voor wat het tijdsverloop betreft, blijkt dat het verstrijken van 21 jaar niet tot gevolg heeft dat er minder behoefte is aan bestraffing van de daders. Van de ondervraagden  is  72,6%  deze mening toegedaan. Daarnaast wordt elk jaar weer  op 8 december 1982 de roep vanuit de gemeenschap naar gerechtigheid nadrukkelijk  gehoord, met als gevolg dat het misdrijf  herbeleefd wordt. 

Een  argument dat pleit  voor  verjaring is dat de verdachte niet langer dan redelijk moet leven onder de dreiging van strafoplegging.  Van de ondervraagden is 50% het eens met deze gedachte, met  o.a. als reden dat de dader dient te weten waar hij aan toe is. Ik ben niet geneigd rekening te houden met de dader, omdat hij erop bedacht moet zijn dat er vroeg of  laat berechting zal plaatsvinden. Bovendien hebben de verdachten in casu zichzelf in de positie gebracht dat zij tot heden leven onder de dreiging van strafoplegging. Deze gedachte deelt 7% van de ondervraagden. 

Het rechtszekerheidsbeginsel snijdt hier duidelijk aan beide kanten,  zowel aan de zijde van de  dader als aan die van de slachtoffers c.q. nabestaanden. De vraag die hierbij gesteld dient te worden is,  wat beoogt dit beginsel in dit specifieke geval en welk belang prevaleert of dient te prevaleren ? 

Het rechtszekerheidsbeginsel is naar mijn mening naar de dader toe  niet  in het geding, want hij weet dat hij berecht zal worden, althans elk moment pogingen daartoe zullen of kunnen worden ondernomen,  alleen het tijdstip waarop hij berecht zal worden is onzeker. 

Ook naar de nabestaande toe is hetzelfde rechtszekerheidsbeginsel niet in het geding, want ook zij  verwachten  en horen de zekerheid te hebben dat zij genoegdoening krijgen in de vorm van berechting of tenminste opheldering c.q. waarheidsvinding. Zolang er daarvan geen sprake is, zullen zij met een onbevredigd rechtsgevoel opgescheept zitten, terwijl de pleger van het strafbare feit de draad van zijn leven  weer kan oppakken en mogelijk recidiveert.  Derhalve  heeft de stelling von Feuerbach mijn sympathie dat “de dwang die uitgaat van strafbedreiging en executie tezamen ondergraven wordt als daarop straffeloosheid op termijn in het vooruitzicht wordt gesteld”[13]. 

De verwachtingen  van het rechtzekerheidsbeginsel,  genoegdoening naar de nabestaanden  toe  en de wetenschap van het moment van de berechting van de dader, staan tegenover elkaar. Uit het verzoekschrift van de nabestaande  d.d. 15 maart 2000 is expliciet door de verzoekers aangegeven dat zij het recht en belang hebben genoegdoening te verkrijgen door middel van strafrechtelijke sancties. 

Inherent aan de menselijke natuur ligt de vergeldingsgedachte c.q. genoegdoening diep geworteld. De strafwetgeving heeft deze natuur in banen trachten te leiden en heeft gekozen voor straffeloosheid op termijn ten faveure van de dader.  De rede van de mens is hierin vervat. 

Een vaak gehoorde uitspraak in Suriname als individuen elkaar schade of leed berokkenen is “Libi eng gi Gado[14]”.  Hiermee wordt bedoeld dat recht zal worden  gesproken, al zal dat niet geschieden door een aardse rechter. Hierin is het rechtsbewustzijn van de mens vervat en dit bewustzijn ervaart primair het onrecht gevolgd door de rede. 

Heden ten dage wordt de mens gezien als kapitaal, waarbij vooral  zijn  immateriële behoeften centraal staan. Tot nog toe wordt het strafrecht als dader vriendelijk ervaren. De criminaliteit is er niet minder door geworden, terwijl daders recidiveren.  Slachtoffers of nabestaanden  daarentegen dragen de last van het verleden  met zich  mee. Wordt het geen tijd dat het strafrecht  nu slachtoffer- of  nabestaandenvriendelijker wordt ? 

Derhalve ben ik de mening toegedaan dat  in casu genoegdoening voor het slachtoffer of de nabestaanden dient te prevaleren boven de wetenschap van het moment van de berechting van de dader. 

Bij verjaring wordt eveneens gesteld dat de inbreuk die de schending heeft gemaakt is  vervaagd en de maatschappelijke rust zou zijn teruggekeerd. Hierboven is reeds aangetoond dat daarvan geen sprake is. Het belang van de nabestaanden staat hier tegenover dat van  de gemeenschap.

Ik ben geneigd het belang van de nabestaanden voorop te stellen, omdat zij de gevolgen  van het strafbare feit dagelijks nog merken en niet de gemeenschap. De gemeenschap mag niet van de nabestaanden verwachten dat  zij op een bepaald moment hun rechtsbewustzijn als gevolg van verjaring bevredigend moeten zien, want hun leed is niet aan verjaring onderhevig. 

Anderzijds kan niet voorbij worden gegaan aan de mogelijke  consequenties die zouden kunnen  voortvloeien uit een eventuele vervolging voor de totale  gemeenschap. 

Van de ondervraagden geeft 49,5% aan zowel rekening te houden met de gemeenschap en de nabestaanden tezamen, terwijl  13,7 %  aangeeft het belang van de nabestaanden voorop te stellen. 

Derhalve vind ik het niet  redelijk een verjaringstermijn te handhaven voor ernstige misdrijven, en zeker niet in gevallen waar het hoogste goed  “het recht op leven” is geschonden, hetgeen in casu het geval is.  Dit principe is niet ondenkbaar omdat blijkt dat er staten zijn die geen invloed toekennen aan het tijdsverloop m.n. Engeland of bij bepaalde delicten[15]

Derhalve onderschrijf ik volledig hetgeen  de opstellers van het Covim-rapport stellen namelijk 

gestreefd zal moeten worden dergelijke gevallen te beschouwen als het commune strafrecht overstijgend en bij het verwerken daarvan vooraf er voor zorg te dragen, dat verjarings- en vervaltermijnen, als mede het op grond van geconstateerde vormverzuimen ontstane nietigheden en niet-ontvankelijkheden, de werkelijke procesgang niet in de weg zullen staan [16]“. 

Ten aanzien van vormverzuimen en procedurele regels geeft 80% van  de ondervraagden  aan,  dat deze niet een belemmering dienen te vormen voor de verdere rechtsgang inzake 8 december 1982. Enkele redenen die hierbij zijn aangehaald zijn :

-       de dader ontloopt op die manier zijn straf;

-       het betreft een zware zaak;

-       de zaak moet opgelost worden. 

Bovendien komt het mij voor  dat als de overheid c.q. de personen met staatsmacht bekleed, overgaat  tot het van het leven beroven van zijn burgers het hek van de dam is. De overheid hoort juist te waken dat rechten worden beschermd en maakt gebruik van regelgeving om de samenleving te ordenen. Vanwege haar verantwoordelijkheid naar de gemeenschap toe, heeft zij de plicht meer dan welke burger dan ook zich te houden aan wet en recht. De gemeenschap kijkt naar haar op. 

Vandaar dat ik de mening ben toegedaan dat de verjaringstermijnen gesteld voor de doorsnee dader niet van toepassing mogen zijn op plegers van strafbare feiten die in een zodanige positie waren om met de door hen verworven macht  naar eigen believen te gebruiken. Strafrechtelijk mag dit gegeven verzwarend werken. Van de ondervraagden deelt 22,9% deze visie met ondermeer als reden dat zij voorbeeldfiguren zijn, terwijl 71,9% ervan uitgaat dat zij dezelfde strafrechtelijke behandeling dienen te krijgen, omdat ondermeer  alle mensen voor de wet gelijk zijn. 

De toenmalige machthebbers hebben nagelaten een onderzoek te doen naar de “MOORDEN”. Gezien de toen grimmige sfeer is het ook niet ondenkbeeldig dat van een goede procesgang nauwelijks sprake zou zijn. Zo stelt een der nabestaanden aan het VN-Comité voor de Rechten van de Mens dat

“ it became obvious from different sources that the highest militairy authority... was involved in the killing” (...) because of the atmosphere of fear one would find no lawyer prepared to plead such a case, considering the fact that three lawyers have been killed (...)[17]. 

 Gegeven deze omstandigheid kan  ook de vraag worden gesteld of het redelijk en billijk  geacht moet worden om een verjaringstermijn te doen aanvangen conform artikel 97 van het Wetboek van Strafrecht. Hierop dien ik ontkennend  te antwoorden. 

Op grond van de theorie omtrent verjaring en de daarbij aangehaalde begrippen blijkt dat er geen behoefte is dat de gebeurtenis van 8 december 1982 zou moeten verjaren. Als nabestaande wenst 88%  van de ondervraagden dat deze gebeurtenis niet verjaard en als burger  76,8%.

4.4    De gevolgen van de kwalificatie op internationaal  niveau 

De inbreuk die de gebeurtenis  van 8 december 1982 heeft gemaakt in de Surinaamse  gemeenschap doet mijns inziens  niet onder voor de meer omvangrijke schendingen van de rechten van de mens in de wereld. 

Inzake de gebeurtenis van 8 december 1982 heeft het VN-Comité voor de Rechten van de Mens  vastgesteld dat het recht op leven is geschonden en  aan  Suriname gevraagd gepaste stappen te ondernemen  ter oplossing van dit misdrijf. 

Een gevolg van de kwalificatie is dat Suriname bij het niet voldoen aan dit verzoek te boek zal staan als een land dat zich niet aan verdragen houdt en  het internationaal recht ter zijde schuift. Daarnaast als een land dat de rechten van de mens schendt zonder dat er van een  adequate berechting sprake is.

 

4.5  De gevolgen van de kwalificatie  op nationaal niveau 

Met verwijzing naar hetgeen in paragraaf 4.3. aan de orde is gesteld, is gebleken dat er  nationaal geen behoefte is aan verjaring van de december “MOORDEN”. 

Deze moorden zijn als politieke moorden gekwalificeerd en een misdrijf dat niet in het Wetboek van Strafrecht is neergelegd. Een gevolg van deze kwalificaitie is, dat in dit specifieke geval sprake is van rechtsvinding. In Nederland blijkt met name op het terrein van het  personen en familierecht dat de nationale wetgeving zich conformeert aan de rechtsontwikkelingen vanuit het internationaal recht met name het Europees Verdrag voor Mensenrechten. Ook Suriname dient zich meer te gaan conformeren aan  hetgeen het door middel van verdragen is overeengekomen en dat dient haar weerslag in de nationale wetgeving te vinden of tenminste dat er enige rechtsontwikkeling te bespeuren valt. 

Wil er recht worden gesproken dan zullen de rechtsbeginselen en het gewoonte recht integraal op een casus toegepast moeten worden.  Als er strak aan de grenzen van het ene rechtsgebied wordt vastgehouden met daarbij veronachtzaming van de overige rechtsgebieden en beginselen,  dan lijkt het mij niet gemakkelijk om deze casus op te helderen. Vervaging van deze grenzen is essentieel daarvoor. 

Het strafrecht zal  om recht te kunnen spreken, het vrij gesloten systeem moeten verlaten. Het blijkt dat de rechter ook steeds minder als spreekbuis van de wet  en steeds meer als wetsvertolker moet fungeren, terwijl de taken die de wetgever hem opdraagt ook vaker gelijkenis vertonen met een naar billijkheid oordelende scheidsman[18].

Aangezien het rechtsbewustzijn van de mens aan het veranderen is in de veranderende wereld, verandert het recht ook mee. Dit betekent dat wettelijke bepalingen op een gegeven moment achterhaald zullen zijn , waardoor er hiaten ontstaan in de regelgeving. De rechtspraak heeft mijns inziens dan de taak  recht te doen geschieden.

Door het ontbreken van een effectief rechtsmiddel, de bijzondere positie van de verantwoordelijken in deze, de behoefte van de gemeenschap om berechting c.q. opheldering,  was er geen  noodzaak tot stuiting van de verjaring.   Daarnaast is het recht op leven  een fundamenteel  mensenrecht. Daar mensenrechtenschendingen niet aan verjaring onderhevig zijn en Suriname voorrang geeft aan het verdrag c.q. een ieder verbindende bepaling van overeenkomst, was de stuiting eveneens niet noodzakelijk. Gesteld kan worden dat de 8- december “MOORDEN” 1982  niet verjaren.


Voetnoten

[1]  Dorst A.J.A., proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor in de rechtsgeleerdheid aan de

     Katholieke Hogeschool Tilburg op gezag van rector magnificus prof.dr.R.A.de Moor,  De verjaring van

     het recht tot strafvordering , 1985, pag. 46.

[2]  Supra noot 93, pag. 572.

[3]  Ibidem. 

[4] Corstens G.J.M.  , Het Nederlands strafprocesrecht, 1995, 2e druk,  pag. 194.

[5] Supra noot  99,  pag. 572.

[6] Supra noot  97,  pag.  27.

[7] Voor volledig overzicht zie frequentietabellen inzake het onderzoek.

[8] Supra noot 77, pag. 28.

[9] Supra noot 102, pag. 101.

[10] Op 11 september 1973 werd de macht in Chile overgenomen door Pinochet in naam van een kleine

     groep welgestelde Chileense elite. Zij waren  bevreesd dat de aangekondigde hervormingen ten voordele

     van de massa  arme arbeiders en boeren  een omwenteling  zou brengen in bestaande status         

     verhoudingen. Pinochet heeft gedurende zijn bewind via officiële instituten terroristische acties  doen

     uitvoeren in Chile en daarbuiten tegen vermeende tegenstanders van zijn bewind. SJB maart 2001,pag.     

     52-53.  

    

[11] Supra noot 106, pag. 56.

[12] Supra noot 100, pag. 194.

[13] Supra noot 105, pag. 104.

[14] Laat het aan God over.

[15] Supra noot 109, pag. 45.

[16] Supra noot  73,  pag.  4.

[17] Supra noot 62, pag. 188.

[18]  Wiarda G.J. , Drie typen van rechtsvinding , 3de druk, 1988, pag. 15.

 

 

Bron:Filecia L. Patterson
Nickerie.Net , 08-12-2004

 

E-mail

WWW.NICKERIE.NET

Copyright © 2004. All rights reserved.

Designed by Galactica's Graphics